Van roestbak tot cultureel erfgoed (1)
Jacqueline Kouwenhoven
TER AAR – ‘Het verleden weer tot leven wekken. Hoewel een dergelijk project bij aanvang meer lijkt op een schroothoop of ruïne, zijn er ook in Ter Aar mensen die zich met deze dankbare hobby bezig houden. Zo is het ook met de Kagenaar, die we nu in volle glorie voor ons zien liggen.
Vandaag op Koninginnedag, hoe kan het romantischer, krijgt het schip weer een naam.’ Met deze woorden richt burgemeester Buijserd zich 30 april tot de vrijwilligers van het cultuurhistorisch museum en de aanwezige familie Kroon. De Kagenaar, waar Buijserd op doelt, is een boot met een verhaal. Een verhaal wat begint, lang voordat Nico Kroon, de vroegere scheepsmaker van Ter Aar, de roestige schuit aan het museum schenkt. ‘Gelukkig konden John Bax, Hans Koeleman, Bouke Visser en later Huub Rekelhof het niet laten om de uitdagende schroothoop op het terrein van het Historisch Museum te lijf te gaan’, verklaart Buijserd. ‘En daarmee komt, naast de bestaande monumenten zoals kerken, molens en woonhuizen, ons industrieel erfgoed steeds meer in de belangstelling te staan.’ Dat de industriële ontwikkeling na de Kagenaar ook in Ter Aar niet heeft stilgestaan, blijkt uit langsrijdende vrachtwagens en tractoren. De burgemeester moet geregeld zijn toespraak onderbreken. ‘Maar om de toekomst te kennen, moet je ook je verleden weten’, reageert hij alert.
Koosnaam
In de vorige eeuw werd De Kagenaar door beroepsschippers en tuinders in de omgeving veelvuldig ingezet voor transport van groente en bijvoorbeeld mest.
Voor het museum was het dan ook een uitdaging om opnieuw een stukje van de Ter Aarse geschiedenis tot leven te wekken. Flip Vonk, voorzitter van de cultuurhistorische vereniging haalt in zijn toespraak dit verleden aan. Speciale dank is er voor de mannen die drieënhalf jaar elk vrij uurtje hebben gestoken in het opknappen van de boot. Eén van deze vrijwilligers bedacht tussendoor een koosnaam voor De Kagenaar. Met een krijtje werd het op de toen nog roestige boot geschreven.
‘Juist deze naam vormt een eerbetoon voor al die mensen die zich belangeloos inzetten voor het behoud van ons historisch erfgoed’, besluit Buijserd. En met een ferme klap wordt de ‘Vrijwilliger’ door de burgemeester met champagne gedoopt.
[Bron: Witte Weekblad, 07-05-2008]
Van roestbak tot cultureel erfgoed (2)
JACQUELINE KOUWENHOVEN
TER AAR – Ruim drie jaar geleden was het een bak roest met gaten.
Maar wie dinsdag 22 april rond half vijf de Aardamseweg passeert ziet een prachtig vaartuig de weg oversteken. Gehangen in de takels van een vrachtwagen wordt de als nieuw uitziende Kagenaar naar de sloot naast het Historisch Museum gereden. Om daar te water te gaan. Tuinders bevaarden deze sloot vaak in een Kagenaar, op weg naar de groenteveiling aan de Hoekse Aarkade. Geen van de restaurateurs heeft als kind ooit meegevaren, ‘Maar we hebben even goed met veel plezier aan deze schuit gewerkt’, lacht John Bax. Gezeten op een bankje voor het museum komen de verhalen.
Omstreeks 1880 wordt in de omgeving van Leiden een smal schip van geklonken ijzer gebouwd. De veertien meter lange Kagenaar krijgt een kenmerkende platte achterkant, de spiegel en een ronde kop. Op het dek staat een klein soort kajuit, de roef. Het heeft weinig diepgang en is daarom bijzonder geschikt voor smalle en ondiepe poldersloten. Tot 1970 wordt de Kagenaar ook in Aardam en Langeraar veel gebruikt door beroepsschippers en tuinders. Maar na het sluiten van de groenteveiling blijft de boot werkloos achter. Op de vroegere scheepswerf van Nico Kroon heeft een nieuwe eigenaar plannen om een van deze boten om te bouwen tot pleziervaartuig. ‘Maar verder dan het lassen van een opbouw is hij nooit gekomen.’
Als de familie Kroon eind jaren negentig besluit de schuit aan het museum te schenken, ligt het al vijftien jaar in een sloot langs de Westkanaalweg te roesten. Voorzitter Flip Vonk bekent dat het bestuur niet stond te trappelen om dit restauratieproject.
‘Wij zagen donkere wolken.’ In eerste instantie worden de zeeverkenners van Scouting Wapata benaderd, maar zij bedanken voor het project. Daarom besluiten enkele vrijwilligers van de Cultuurhistorische Vereniging zelf aan de slag te gaan. Het schip ligt dan al vijf jaar op het terrein van het museum.
Met een bescheiden subsidie van het Prins Bernhardfonds en enkele sponsoren gaan John Bax, Bouke Visser, Hans Koeleman en later ook Huub Rekelhof aan het werk. De achterkant wordt vervangen, de buitenste laag plaatwerk vernieuwd. Een rechte plaat aan een ronde boot bevestigen, blijkt echter niet zo makkelijk. Bij gebrek aan een wals wordt het ijzer met kettingen langs de bestaande boot kromgetrokken. Bax leerde als jongen op de scheepswerf van Boxce lassen. ‘Maar door de spanning op de plaat schiet het eerste hechie steeds los.’ Het kost een hele avond om de eerste plaat aan de boot te lassen, maar daarna vordert het tweehonderd meter aan laswerk gestaag. De bovenbouw verdwijnt en met een tekening van Koeleman wordt het roefje nagemaakt. ‘Maar tot voor kort vragen bezoekers van het museum zich vertwijfeld af wat wij met zo’n bak roest aanmoeten’, lacht Bax.
Nu ligt de boot strak in de verf in het water. Maar voordat de boot echt kan gaan varen, worden testen gedaan. En dan blijkt dat er zelfs aan de scheepstoeter een mooi verhaal kleeft.
Dit verhaal komt aan bod tijdens een rondvaart.
[Bron: Witte Weekblad, 07-05-2008]